De afgelopen maanden was het heel druk in mijn hoofd. Black Lives Matter, de wereldwijde antiracismebeweging, de internationale Pride-maand, de Nederlandse Pride-week. Allemaal gebeurtenissen die op een manier iets met mij als persoon maar ook mijn werk te maken hebben. Ik denk dat mijn hoofd nooit zo vol is geweest als deze paar maanden. Nu die bewegingen verlangzamen en we terugkeren naar de dagelijkse ditjes en datjes, zoals bekvechten over het nut van mondkapjes, kom ik wat meer tot nadenken. Over de bewegingen, maar ook over mezelf. Wat ik ontdekte, is dat ik, een groot voorvechter van inclusie, me voel alsof ik nergens honderd procent bij hoor.
Als een homoseksuele man van kleur, raken meerdere vormen van discriminatie mij, aldus de leer van intersectionaliteit. Iets wat ik in elke boodschap verwerk en predik alsof ik op repeat sta. Maar als ik kijk naar mijn eigen leven, naar hoe ik mij voel, dan is er nergens sprake van intersectionaliteit. Het voelt alsof ik tussen twee kampen sta, twee kampen waar ik allebei bij hoor, die vinden dat ik complete toewijding moet geven aan een van hen. Ik voel me soms alsof ik moet kiezen tussen iemand van kleur zijn en LHBT+’er zijn, alsof ik moet kiezen tussen antiracisme of LHBT+-emancipatie. Ik voel geen steun van de twee kampen in mij als geheel. Het lijkt alsof witte LHBT+’ers zich alleen bezighouden met LHBT+-emancipatie, en dat mensen van kleur alleen focussen op antiracisme. Ik vraag me dan af hoe het met mij zit. Hoe het zit met de mensen die op mij lijken? Die mensen zijn er. Ik heb ze zelf nog gesproken de afgelopen tijd. Naomie Pieter, Bete van Meeuwen, Tieneke Sumter, en ga zo maar door. Maar horen wij als mensen van kleur er niet bij wanneer LHBT+-haat bestreden wordt? Horen wij als LHBT+’ers er niet bij in de strijd tegen racisme? Waar is het intersectionele denken in het dagelijks strijden? Waar is de inclusie?
Het lijkt wel een leven van twee strijden, van een tweedeling waarbij ik altijd moet kiezen maar de keuze nooit goed genoeg is. Ik voel het ook in het van kleur zijn. Mijn moeder is wit en mijn vader is van kleur. Ik ben dus bicultureel. Die biculturaliteit benauwt me soms ook. Ik ervaar een bepaald gehalte van witheid omdat ik iemand van kleur ben met een lichtere huidskleur, maar ik ervaar ook racisme omdat ik niet wit ben en dat ook nooit zal zijn. Ik ben me bewust van het colorisme onder mensen van kleur en de voordelen die ik ervaar. Maar het voelt alsnog alsof ik er nooit compleet bij zal horen. En ik zal nooit maar dan ook nooit gezien worden als wit. Ik ben opgegroeid tussen twee culturen die mij allebei met vragende ogen aankeken. Twee culturen die aan je trekken, maar je ook wegduwen.
Die dualiteit in mijn zijn heeft er ook voor gezorgd dat ik altijd observeer waar ik ben, en me afvraag welk deel ik van mezelf kan of wil laten zien. Niet in elke context wordt je complete zijn gewaardeerd. Je expliciet uitspreken tegen racisme word je binnen de LHBT+-gemeenschap niet altijd in dank afgenomen. Kijk maar hoe sommige clusters van witte homomannen reageren als je ze wijst op de ‘No Asians’ en ‘no blacks’ in hun dateprofielen. Ze voelen zich aangevallen, zeggen dat het gewoon niet hun ‘type’ is en vragen je waarom je zo gevoelig bent. En soms moet je onder mensen van kleur je LHBT+-zijn verbergen, omdat er toch vanuit een andere culturele lens naar gekeken wordt.
De eendimensionaliteit van een groep verstikt de multidimensionaliteit van mensen. Als we die verschillen, die variatie tussen en binnen groepen niet erkennen, hebben we het dan wel echt goed voor met ‘onze’ mensen? Of zetten we ons alleen in voor het beeld dat wij hebben van onze mensen? Wat ik in ieder geval voel, is dat het prediken van inclusie niet per se leidt tot het ervaren van inclusie.