Afgelopen week maakte een opiniestuk, ‘Huilen om Confettiregen’, van Gerbrand Bakker mij boos. Ik las Confettiregen van Splinter Chabot ook en herkende me erin. Net als (het autobiografische) hoofdpersonage Wobie groeide ik op in een accepterende omgeving. Toch had ook ik er moeite mee om uit de kast te komen. Bakker las het boek en zag een gesprek bij talkshow M, waarbij iedereen zich volgens hem onwijs aanstelde. Hij beschuldigt Splinter er niet alleen van een “kinderboek” te hebben geschreven dat niets toevoegt aan de de bestaande LHBT+-literatuur, maar kraakt ook een van de gasten af, een 54-jarige man genaamd Paul, die geraakt werd door het boek. Homoseksualiteit is volgens Bakker namelijk geen issue meer. Waarom zijn ervaringen van andere mensen niet evenveel waard als de jouwe?
Bakkers punt is dus dat mensen overal een probleem van maken, “Maar waar bemoei ik me mee” zegt hij vervolgens. Dat is het moment waarop Bakker zijn opiniestuk in de prullenbak had moeten gooien. De rest van zijn stuk is echter een poging om de ervaringen van Splinter en de jongeren die aanschoven bij M, neer te zetten als dwaas. Hij doet alsof ze niet beter weten. Erger was volgens Bakker Paul, want “Een man van 54 die huilt om ‘Confettiregen’. Zo blijft homoseksualiteit wel een ‘probleem’, ja.” schrijft Bakker. Ik was geschokt dat hij het nodig vond om iemand aan te vallen, omdat die persoon zich geraakt voelt door een boek dat hem terug doet denken aan zijn eigen moeilijke tijd.
Daarnaast vind ik het kwalijk dat Bakker dingen beweert die niet gezegd worden. Volgens hem zouden ze bij M doen alsof ze het wiel opnieuw uitvinden, maar de nadruk ligt juist op het tegenovergestelde. Namelijk dat er helemaal niet zoveel is veranderd. Er is niemand die beweert dat Splinters boek de oplossing is voor een compleet nieuw probleem. Natuurlijk zijn de tijden veranderd, maar tegelijkertijd durven profvoetballers het niet aan om uit de kast te komen. Homostellen worden nog steeds regelmatig in elkaar geslagen of geïntimideerd. Volgens Amsterdamse politiechef Frank Pauw is homohaat onderdeel van een dominante straatcultuur. Zelf kreeg ik op mijn middelbare school van een docent te horen dat ik beter niet voor mijn geaardheid uit kon komen, omdat de school te conservatief was.
Zijn ervaringen als deze niets waard, is dit allemaal geen “issue”? Hoe negatief moet een ervaring zijn voordat je erover mag schrijven of mag dat überhaupt niet? Alle ervaringen verdienen het om serieus genomen te worden en allemaal zijn ze het gevolg van onze heteronormatieve cultuur. Als je nergens last van hebt, dan is dat prima, maar dat geluk heeft niet iedereen, ook niet nu er met het COC “al 74 jaar aandacht en advies en belangenbehartiging voor homoseksuelen [is]”.
Verder is er volgens Bakker genoeg representatie met “duizenden boeken, films toneelstukken, balletten […]”. Daarop volgt een lijst van namen, “rolmodellen”, met allemaal witte mannen die ouder zijn dan vijftig of dood. O ja “ik moet er nog even minstens één vrouw tussen frommelen, Gerda Verburg, Kajsa Ollongren”. Door deze denigrerende en seksistische toevoeging suggereert Bakker dat feministen maar zeuren over dat vrouwen ook representatie verdienen. Juist dat hij ze in eerste instantie vergeet, toont aan dat ze inderdaad nog niet de plek hebben die ze verdienen. Dat deze vrouwen hedendaagse politici zijn en hij geen kunstenaars als Anna Blaman of Andreas Burnier noemt, doet mij ook fronsen. Juist deze vrouwen zijn genegeerd in onze literaire canon en wij verdienen hen als rolmodellen. Zij verdienen het niet een afterthought te zijn.
Nu hebben we blijkbaar geen boeken meer nodig waarin homoseksualiteit centraal staat. Anders “denken al die hetero’s thuis op de bank dat het iets aparts, iets speciaals is. Maar het is niet speciaal, toch? Het is er”. Jazeker “het is er”, maar leg dat dan eens uit aan de mensen die mij en vele anderen proberen binnen hun heteronormatieve normen te passen. Dat jongeren, waaronder ikzelf, zich herkenden in het boek Dagen van de bluegrassliefde (1999), betekent niet dat er daarna niets meer geschreven hoeft te worden. We schrijven nog steeds boeken over heteroseksuele liefdesperikelen en ontelbaar veel tragische verhalen over gedoemde geliefden. Natuurlijk hebben we behoefte aan verhalen waarin homoseksualiteit niet het hoofdthema van het boek is. Die (autobiografische) boeken schrijft Bakker zelf en dat is óók fijn, maar dat betekent niet dat er voor het andere geen plek meer is of dat zijn boeken waardevoller zijn.
Dan is er natuurlijk nog Paul, want “het zij de rest vergeven”, na er een hele column aan gewijd te hebben. Mag hij, omdat hij ouder is, niet huilen? Kan een boek hem niet meer raken? Volgens Bakker had hij daar klaar mee moeten zijn na het zien van films die er al lang zijn. Ik zou liever aan Paul willen zeggen dat het fijn is dat hij zich begrepen voelt. Of dat nu voor de duizendste keer is of voor de eerste. Laten we emoties voelen in plaats van verstoppen en laten we niet doen alsof huilen een zwaktebod is, ook niet voor een man. Homoseksualiteit is niet meer zo’n groot taboe als vroeger. We moeten juist blij zijn dat we erover kunnen praten en al onze verhalen kunnen vertellen. Of je je er in herkent of niet, iedereen moet, net als Paul, om Confettiregen kunnen huilen.