Begin februari verscheen De geschiedenis van mijn seksualiteit, het brutale debuut van schrijver en columnist Tobi Lakmaker. In zijn autobiografische roman beschrijft Tobi behalve de geschiedenis van zijn seksualiteit ook de geschiedenis van zijn schrijfcarrière, zijn angstaanvallen, drie mislukte studies, de ziekte en het overlijden van zijn moeder en zijn genderdysforie*. NRC Handelsblad beloonde het boek met vijf ballen. Expreszo spreekt Tobi over zijn opvallende debuutroman en hoe deze zich verhoudt tot zijn queerness.
Het eerste wat mij opvalt als ik het boek opensla is jouw auteursportret voorin. Daarop draag je een Ajax-shirt en een petje. Zo zie je schrijvers niet vaak.
Volgens mij werkt dat wel goed. Bij dat soort foto’s ontstaat al gauw iets stijfs en mijn auteursportret breekt daarmee. Tijdens de shoot had ik meerdere outfits bij me en op een gegeven moment zei ik dat ik graag mijn Ajax-shirt aan wilde. Toen vroeg de fotograaf of ik het meende of dat het een grap was. Ik vond haar reactie heel raak, want de meeste dingen die ik doe voelen als een uit de hand gelopen grap. Das Mag, mijn uitgever, stond er aanvankelijk niet om te springen, maar later draaiden ze compleet de andere kant op en wilden ze dat ik overal in dat shirt verscheen. Dus dat ik bij Matthijs van Nieuwkerk aanschoof in mijn Ajax-shirt. Dat ging mij net iets te ver. Dat is misschien wel chill aan er queer uitzien, dat je verder geen handelsmerk meer nodig hebt.
Waarom debuteren met een boek over de geschiedenis van je seksualiteit?
De titel suggereert dat mijn debuutroman alleen maar om seksualiteit draait, maar dat is helemaal niet zo. Het gaat net zo goed over rouw en ambitie. Toen ik een contract kreeg, heb ik drie ideeën overwogen. Een van die ideeën was een boek over voetbal en omdat ik vroeger veel heb gevoetbald, zou dat ook best autobiografisch zijn geworden. Ik overwoog ook om iets experimenteels of fragmentarisch te schrijven, iets in de trant van The Argonauts van de Amerikaanse schrijfster Maggie Nelson. Toch had ik eigenlijk meteen het gevoel dat ik eerst het meest intieme verhaal moest opschrijven. Ik heb niet de ambitie om voor de rest van mijn carrière autobiografisch te schrijven, maar ik denk wel dat je eerst moet proberen om zo zuiver mogelijk jezelf uit te drukken. Daarna kun je wel weer verder.
In je roman spelen stereotypen en hokjesdenken een grote rol. Bepaalde fenomenen en gedragingen worden geduid als typisch lesbisch of heteroseksueel, terwijl jij en jouw personage prima in staat zijn voorbij die hokjes te denken. Waarom zijn die hokjes dan toch zo belangrijk in het boek?
Ik heb daar niet bewust voor gekozen, hoewel ik zo nu en dan wel afwegingen heb gemaakt om het boek zo toegankelijk mogelijk te houden. Als je met allemaal mensen van een bepaalde minderheid bent, kun je juist grappen maken over die minderheid. Zo waren de gesprekken in de kleedkamers van mijn voetbalclub SC Buitenveldert allesbehalve politiek correct. Daar werden grappen gemaakt die ik niet kon maken met mijn gymnasiale grachtengordelvrienden. Je kan ook op een leukere manier grapjes maken waarin het bestaan van die hokjes wordt erkend, maar niet het beklemmende ervan in stand houdt. Die grappen kunnen ook een soort veiligheid creëren, waarbij het duidelijk is dat er niks gemeens wordt gezegd. Het staat mij trouwens ook niet aan om te vertrekken vanuit een utopisch toekomstbeeld waarin alle hokjes zijn verdwenen. Uiteindelijk wilde ik een boek schrijven over een bepaalde periode in mijn leven en daarin bestond dat hokjesdenken. Ik wilde dat niet mooier maken dan het was.
Je vertelt in je roman een heel persoonlijk en particulier verhaal; jouw verhaal. Daarbij neem je geen blad voor de mond. Exen, vrienden, ouders, leraren, iedereen moet het ontgelden. Vind jij dat een typische queer manier van schrijven?
Nee, ik vind dat niet typisch queer, maar ik denk wel dat het een gevolg is van queerness. Als queer persoon heb je gedurende een lange periode je handen vol aan je eigen anders-zijn. Mijn boek gaat over iemand die, hoe cliché dat ook klinkt, worstelt met de vraag wie ze is. Als cishetero schrijver is je positie in de wereld iets vaster, waardoor er meer ruimte in je hoofd is voor de ander. In mijn hoofd namen de vragen rondom mijn geaardheid en gender zoveel ruimte in, dat de mensen om mij heen karikaturaler zijn geworden. Met andere woorden: omdat je vol zit met jezelf, kun je de ander niet in zijn volle verschijning waarnemen. Aan de andere kant heb je ook het eeuwige dilemma van emancipatie. Als het gaat over geaardheid of gender, maar ook bijvoorbeeld over mensen met een migratieachtergrond, dan krijg je altijd te maken met reducerende begrippen. Terwijl onder die begrippen rijke mensen zitten.
Wat me opvalt is dat er in je roman geen coming-out scène zit.
Ik heb geen coming-out gehad in het echt, dus wat dat betreft was er weinig om over te schrijven! Dat is ook wel raar gegaan. Ik heb mezelf tot mijn twintigste niet toegestaan om over dit soort dingen na te denken. En toen ik er wel over begon na te denken, stond ik nog diezelfde maand te dansen in De Trut, een gaycafé in Amsterdam. Mijn leven ging opeens een stuk harder dan ik had zien aankomen. Tijdens gesprekken met mijn moeder over de angstaanvallen die ik toen had, fietste ik dit onderwerp erin. En omdat er meteen een meisje in beeld was, kon ik daarover beginnen. Dat was eigenlijk wel fijn. Later, toen ik worstelde met genderdysforie, had ik meer het gevoel in de kast te zitten. Dat heb ik er gedurende anderhalf, twee jaar langzaam bij mijn ouders in gemasseerd. Zij reageerden daar niet echt op. Dus dat leidde uiteindelijk ook niet tot een klassieke coming-out waarbij je de woonkamer inloopt en iedereen zijn servies laat vallen.
In de proloog van je roman staat de gevleugelde uitspraak: ‘Ik ben ook helemaal geen transgender, ik ben gewoon iemand die heel graag vrouwen penetreert en het beu is omwille daarvan de hele tijd apparaten aan te schaffen.’ Hoe verhoudt die uitspraak zich tot jouw traject bij de genderpoli van het VU Medisch Centrum?
Die proloog heb ik geruime tijd voor de rest van het boek geschreven. Nu sta ik daar anders in. Maar het is ook gewoon een literair boek en al schrijvende denk je: dit staat leuk, dus ik laat het staan. Inmiddels zou ik volmondig zeggen dat ik een transgender persoon ben.
Wanneer je zegt dat je je niet wil verhouden tot het hokje ‘transgender’, krijg je meteen de vraag in welk hokje je dan wél valt. Dat genereert direct wantrouwen. Daar schrok ik een beetje van bij de VU. Toen ik daar aangaf dat ik top surgery wil en daarna misschien testosteron, werd dat opgevat als een algehele twijfel over mijn transgenderidentiteit. Alsof ik ook niet zeker ben van die borstoperatie.
Het boek is in feite een momentopname binnen jouw proces. Denk je wel eens: hoe zou ik over een jaar of vijf jaar tegen dat boek aankijken?
Nou, toen het uitkwam had ik het idee dat ik iets literairs te hebben gemaakt. Ik dacht dat ik vooral over dat aspect van het boek vragen zou krijgen. Dat was een beetje naïef. Ik denk dat De geschiedenis van mijn seksualiteit over een paar jaar gewoon een boek is dat ik ooit heb geschreven. Ik hoop in ieder geval niet dat ik mezelf ga achtervolgen en denk: wat was ik toen kortzichtig. Maar ik weet ook niet of ik het ooit nog ga teruglezen. Dat lijkt me eng.
Er zijn een hoop mensen die het boek wél lezen en er iets over te zeggen hebben, ook mensen die jij in het boek flink te kakken zet.
Dat is wel raar gelopen. Het boek verscheen iets eerder dan gepland. Ik kreeg voor de publicatiedatum al selfies van mensen met het boek die ik daarin afkraak en die dat zelf nog niet wisten. Toen dacht ik wel: ‘shit!’ Ik moet wel zeggen dat de mensen die meer lezen over het algemeen kalmer reageren. De mensen die nauwelijks lezen zijn sneller geneigd om te denken: dit is wat Tobi echt over mij denkt en dat gaat iedereen nu over mij denken. Ik vind dat wel grappig. Het is echt wel een stuk erger gesteld met de ontlezing in Nederland dan die mensen denken.
Ergens schrijf je: ‘Lesbiennes zijn altijd heel bang om lesbiennes te zijn’. Gold dat ook voor jou?
Ik heb het daar wel moeilijk mee gehad, ja. Als vrouw die op vrouwen valt, krijg je vaak te maken met mensen die dat niet serieus nemen. Maar ik was er heel zeker van. Kijk, je hebt lesbiennes waar de mannen in een café hitsig op afstappen, omdat ze denken dat je alleen maar staat te tongen om hen op te geilen. Anderzijds heb je lesbiennes zoals ik, die op basis van uiterlijk al als verloren worden beschouwd door de patriarchale samenleving. Wat eigenlijk wel chill is, want dan laten de meeste mannen je met rust. Toch zorgde dat bij mij voor angstaanvallen. Ik was bang om alle stigma’s die rond lesbiennes hangen te bevestigen. Zo hangt er een soort aseksualiteit om dat woord. Mensen denken dat je alleen maar op wandelvakanties gaat en nooit seks hebt.
Voor mij voelt de term ‘lesbienne’ nu gek, omdat ik bevraag in hoeverre ik me vrouw voel*. Wat dat betreft is die term nooit heel prettig geweest. Ik voel me er beter bij om mezelf te beschrijven als een transmasculien persoon die op vrouwen valt. Ik zal mezelf in ieder geval nooit een heteroseksuele man noemen. Dat zou heel vervreemdend zijn.
In je boek zit een scène waarin iemand naar je toekomt en zegt dat jij jezelf verminkt door je haren kort te knippen en jongensachtige kleren te dragen. Over die vrouw zeg je vervolgens dat ze werkt voor een organisatie die opkomt voor de rechten van de LHBTQIA+-gemeenschap. Heb je meer ervaringen met mensen uit de gemeenschap die minder ruimdenkend zijn dan je had verwacht?
Dat is wel juicy, want die vrouw bekleedt inmiddels een hoge functie bij het COC. Als je dat opschrijft in het interview, moet je er wel bij vermelden dat ze haar excuses een paar jaar later heeft aangeboden! Bij dat excuus zei ze trouwens wel weer iets doms. Wat het in dit geval was, en dat heb ik wel vaker meegemaakt, is dat zij een beetje butch is. Zij leerde me kennen in een tijd dat ik lang, blond, gesteild haar had. Ik denk dat ze zich er weinig bij kon voorstellen dat ik er niet altijd zo heb uitgezien als ik er nu uitzie. Inmiddels straal ik meer zelfvertrouwen uit en krijg ik dat soort opmerkingen ook niet meer.
Dat masculien-uitziende lesbiennes mij bashen, omdat ik er ook zo uitzie, heb ik niet vaak meegemaakt. Wat me vaker gebeurt, is dat lesbiennes zich tijdens het uitgaan grof uitlaten over andere lesbiennes. Zo van: op dat soort types val ik niet. Dat het ene subtype in de queer scene afgeeft op andere subtypes. Er galmt nog steeds iets van heteronormativiteit na, waarbij de mensen die deze norm het dichtst benaderen zich boven anderen plaatsen. Bij gay uitgaan krijg ik bij sommige lesbiennes het gevoel dat ze ‘mijn soort’ niet moeten. Uit zelfbehoud ga ik dan ook weer kwaad denken over bepaalde subgroepen. Het is allemaal best een beetje verdrietig.
Tot slot, in De geschiedenis van mijn seksualiteit moet de heteroseksuele, witte, oude man het vaak ontgelden. Maar als het om literaire verwijzingen gaat, val je toch weer terug op die mannen. Freud, Kafka, Wolkers, Grunberg, om er een paar te noemen.
Klopt. In die zin vind ik mezelf een beperkte schrijver. De realiteit is dat mijn literaire basis heel canoniek is. Er zijn maar een paar boeken die ik daarbuiten heb gelezen, zoals die van Maggie Nelson en Stone Butch Blues van Leslie Feinberg. Ik wil mijn bibliotheek graag uitbreiden, maar het is op dit moment wat het is. De inhoud van mijn roman is queer, maar stilistisch ben ik vooral beïnvloed door witte cismannen. Dus als ik zeg dat ik Kafka tof vind, is dat gewoon pure literaire armoede. Kafka was trouwens bi, heb ik uit betrouwbare bronnen vernomen.
Ben je na dit interview benieuwd naar De geschiedenis van mijn seksualiteit, bestel het boek dan bij je lokale boekhandel of bij uitgeverij Das Mag.
* Tobi loopt bij genderpoli van het VU Medisch Centrum in Amsterdam. Tobi wil worden aangesproken met de voornaamwoorden hij/hem.